Watje Au & Watje Kauw

Watje Au en Watje Kauw gingen samen naar het spreekuur. Watje Kauw vroeg steeds de weg en Watje Au deed niet veel meer dan Kauw te volgen. En dat zij samen een wolkje vormden, dat haden de Watjes niet gedacht. Hooguit dat zij konden verdwalen op het pad naar de hulpverleners, die een tijdlang nodeloos aan het wachten waren. De wachtkamer liep langzaam leeg en de spreekkamer raakte overvol. De een had last van zijn gebit, de ander sukkelde met zijn gewrichten, een derde had stomweg hoofdpijn wat niet overging, terwijl een ander ze zag vliegen: opvliegers in zekere zin.
Een vierde draalde wat heen en weer, de vijfde vlijde zich op de harde stoelen terwijl de zesde niet veel meer deed dan zijn oortjes verwennen met de metal rock waar hij de anderen op trakteerde.

Niemand die daarop zat te wachten, maar niemand sprak een woord. Toen kwam de man met een theedoek rond zijn kin de wachtkamer in en stelde vast dat het nog lang zou gaan duren alvorens hij zou worden doorverwezen. Bij hem had de nijptang niet geholpen om die verrekte kies uit zijn gebit te trekken. Met een bloedende mond verdween hij niet veel later en liet druppelgewijs een rood spoor achter zich. Waarop een poetsvrouw verscheen en het rood verdween…


Zo ongeveer zie ik mezelf deze week: als watje au en watje kauw. Dat de antibiotica daar een rol in zou kunnen spelen is voor mij een raadsel, dat mijn algeheel gevoel van malaise daar een rol in is gaan spelen een feit. En dat ik mezelf moet dwingen om ook op een dag als vandaag de meest ongenadige onzin naar voren te brengen, dat doet niets ter zake. Gewoonweg dat obsessieve dat mijn huidig zijn typeert. En wanneer ik straks mijn laatste spil ga slikken, verheug ik me nu reeds op het antibiotische karakter dat bier mij in de gelegenheid zal gaan stellen om zowel au als kauw de mond te snoeren.


Dat ik me daar reeds nu op verheug… bijkans een voldongen FEIT!